Nog vier te gaan

Nog twee nalijn en jonge duivenvluchten en dan zit het er weer op. De duivensport beleef ik vooral in de zomer en niet zozeer in de winter. Hoewel er weer veel kampioenschappen zijn gewonnen, heb ik daar minder mee.

De individuele prestaties van een duif staan bij mij hoger aangeschreven dan een hokprestatie. Ik kan onwijs genieten van duiven die iets gepresteerd hebben en dan zie ik het liefst duiven die meermaals echt kop winnen in plaats van een Asduif die elke keer net onder de kop vliegt.

Duiven die 1e prijzen winnen – vooral meermaals – zijn mijn favorieten en daar zet ik me voor in. Zo blijf ik genoeg jongen kweken om enkele pareltjes over te houden, al houd ik zeker niet meer dan 27 kweekkoppels door.

Het moet overzichtelijk blijven en ik speel nu eenmaal graag alle vluchten, behalve meerdaagse. Alle duiven op één vlucht riskeren om die ene vroege duif te pakken en daar naam op hopen te maken, zal ik niet snel doen.

Ik geniet liever elke zaterdag van vroege aankomsten. Daarbij geniet ik van een 1e prijs op 150 km net zoveel als een 1e prijs op 600 km. Waar ik minder goed tegen kan, zijn tegen prijsvliegers die elke week in de middenmoot presteren.

Als ze in de nestschotel liggen, zie ik vaak wel of ik goed of slecht heb gekweekt en of een koppeling is geslaagd of niet. Ik ken mijn eigen duiven door en door. Ze lijken steeds meer op elkaar, vaak kras of blauw van kleur.

Natuurlijk haal ik af en toe ook wat bij, maar niet meer dan één duif. Bevalt ‘ie niet, dan vertrekt hij ook snel weer. Dat beetje nieuw bloed of ‘melk in de koffie’ zoals Antoon van der Wegen destijds zei, brengt vaak verbetering in een licht ingeteelde stam duiven.