Sterk spelen in een klein rayon

Wij zitten hier in een streek waar in het algemeen weinig duiven gespeeld worden. Dat zie je terug aan de aantallen op de NPO-concoursen. Van oudsher zijn het hier echte vitesse- en midfondspelers. Omdat er vroeger veel gepould werd, hield men weinig duiven — en daar is men hier nooit van afgestapt.

Dus komt men met een kleine, uitgeselecteerde korf. Zodoende moet je snel zijn wil je nog per honderdtal spelen. Zit je in ons rayon bij de eerste vijf, dan speel je vrijwel zeker ook in de eerste tien van de afdeling — zo hard wordt er hier gespeeld. In de afdeling kun je vaak nog met gemak 1 op 100 spelen, terwijl dat in ons rayon allang niet meer lukt.

Of dat met de nieuwe indeling gaat veranderen, weet ik niet. De sterkste hokken van de vier voormalige rayons zijn opnieuw ingedeeld in ons rayon. Zo moesten wij ook dit jaar de punten uit het rayon halen, terwijl heel wat liefhebbers elders in Nederland daar nog een samenspel tussen hadden staan waar evenveel duiven weggingen als in ons rayon.

Als je dan ziet dat men in hun samenspel de eerste wint, maar in de afdeling vaak niet eens top 100 haalt, zegt dat veel over de diverse nationale kampioenschappen. En daar wringt de schoen. Iedereen gelijke kansen betekent: punten halen uit de afdeling of het eerste spel voor de afdeling. Tel daarbij het aantal duiven af tot 2.000 in de puntentelling, en je krijgt een heel ander beeld.

Eerlijkheid en beperkingen

Dan wil ik het niet eens hebben over nationale of Olympiade-kampioenschappen jong, waar de nalijn meetelt. Zoiets is het oneerlijkste wat er in de duivensport bestaat. Het aantal duiven mee laten tellen in de berekeningen terwijl de helft oude duiven zijn, slaat nergens op. Ook andersom mag dat niet voorkomen: bij de oude duiven de nalijn mee laten tellen, waarbij de helft jongen in het aantal duiven voorkomt.

Eerlijkheid in de duivensport is nog ver te zoeken. Men kan zich daar op hogerhand beter mee bezighouden. Laat ze eerst maar eens komen met een fatsoenlijke inkorfbeperking. De huidige — 150 oude en 250 jongen — slaat natuurlijk nergens op.

Verbeterde mengelingen

Hier zijn de nieuwe ontwerpen van de zakken klaar. Alles is nu overzichtelijker. De nieuwe ontwerpen komen ook terug op de emmers en bijproducten. Nog enkele details bespreken, en dan kunnen de zakken gemaakt worden. Vervolgens kan de vernieuwde mengeling in productie genomen worden.

De NPO-mix is stevig verbeterd: geschikt om als recuperatie te geven bij thuiskomst én als opbouw naar de vlucht toe. Zelf heb ik de vernieuwde Champions- en NPO-mix het gehele jonge duivenseizoen getest, en ik ben er erg tevreden over.

Er komt straks 20 kg NPO-mix in de zak, wat beter te mengen is. Dan zijn het vier delen Championsmix en één deel NPO-mix, en de vulopeningen sluiten beter af. Ook prijstechnisch moet het kloppen. Het zijn dure zaden — vooral de ongepelde zonnepitten en de hennep. Twee superbestanddelen die nu eenmaal niet goedkoop zijn, maar wel onmisbaar in de moderne duivensport, waar we veel van onze duiven verwachten en vergen door de steeds wisselende weersomstandigheden.

Hier geen geperste korrels in de mengelingen. Daar hou ik niet van. Vooral als het wat vochtiger is, lijkt me dat niet goed voor de duiven. Zo loop je volgens mij gemakkelijker kropschimmels op.

We gaan zo aan het nieuwe seizoen beginnen. Definitieve vliegprogramma’s zijn er nog niet, dus dat blijft voorlopig gissen. Wel kunnen we de koppels samen gaan stellen. Zoals altijd heb ik er nog te veel — er zijn immers maar betrekkelijk weinig écht goede.

Wat hier vaak het geval is: elk topjong heeft een topouder. Kweken uit de beste is de kortste weg naar succes. Beter is het om af en toe te verleggen van de beste duiven, dan te streven naar een ronde jongen van alle duiven.

Op het vlieghok worden dit jaar alle 28 top-10 winnaars in de afdeling tegen elkaar gezet en verlegd onder de andere, zodat ik ook van die duiven minimaal een koppel kan uittesten. Bij de kweekduiven zitten zoals altijd een achttal zomerjonge doffers van 2025. Daar kweek ik er vier van met een oudere, bewezen duivin. Zit daar niets bruikbaars bij, dan vertrekken ze volgend jaar weer. Er zitten ook nog enkele bijgehaalde duiven; voor hen geldt hetzelfde concept: vier jongen, en als daar niets bruikbaars bij zit — wegwezen.

Ervaring en strijdlust

Sinds 1989 ben ik opnieuw gestart met de duiven. De allereerste vlucht pakte ik meteen de eerste tegen 7.000 duiven. Nadien is alles wel gewonnen wat te winnen valt, tegen de concurrentie van toen en nu. Ik loop er niet meer echt warm voor, maar winnen verveelt nooit. Daar doe ik alles voor. Gaat het niet zoals ik wil, dan moet het maar zoals het gaat. Hoe meer er geroddeld wordt na een mindere vlucht, hoe harder ik mijn best doe voor de volgende. De strijdplannen zijn weer aanwezig — nu maar hopen dat alles fysiek in orde blijft.

Oude en jonge garde

Bij de oude duiven zal er met een veertigtal gestreden worden, en dat zijn er meer dan genoeg. Bij de jongen zullen er wat meer zijn, maar die zijn nog niet getest zoals de oude duiven. Wel is de helft dit jaar tweejarig. Vorig jaar waren er te veel jaarlingen, terwijl je juist de tweejarigen nodig hebt voor de dagfond.

Door de rui en klaar voor de kweek

Onze duiven zijn inmiddels aardig door de rui. De vliegers moeten nog een paar pennen, maar de kwekers zijn klaar. Elk jaar krijgen ze om de dag Sedochol en dan weer Naturaline — nu dus twee dagen achtereen Sedochol, gevolgd door twee dagen Naturaline. Daarmee komen ze altijd perfect door de rui.

De voeding is hier het hele jaar door hetzelfde: vier scheppen Championsmix en één schep NPO-mix, daarover een eetlepel Origanum Red en een schep Champions Mineralenmix. Tweemaal per week nog een maatschepje Prestavit op één kilo voer, en je krijgt perfect uitgeruide duiven.

Natuurlijk zit er hier ook wel eens een achtergebleven duif tussen met een slechte pen — vaak zijn dat de eerste pennen. Zo’n pen trek je het best tegen het einde van de rui; er komt dan een mooi en nieuw exemplaar voor terug. Een slechte broekpen hoef je niet te trekken — die blijft voor het leven. Zulke duiven hebben vaak ver boven hun kunnen gevlogen.

Staartpennen trekken of knippen heb ik nog nooit gedaan. Duiven op oude staartpennen ken ik hier niet. Ook de eerste drie pennen trek ik nooit in het voorjaar — wat tegenwoordig een rage lijkt te worden. Aan mij is dat niet besteed. Hier zitten de duiven gewoon verduisterd van eind februari tot half mei, en vaak ben ik dan gewoon bij de Vitesse-kampioenen in de afdeling — met duiven die dan nog verduisterd zitten.

Gezondheid en misverstanden

Oude dons is ook zo’n zwaar overschat probleem. Duiven gooien dons het hele jaar door. Zelf behandel ik steeds minder tegen Tricho, omdat het steeds minder vaak voorkomt — vaak in lichte vorm, en dat gaat zonder behandeling ook wel over.

Coccidiose vind je eigenlijk zelden. Tegen wormen behandel ik nooit, en dat wordt dan ook nooit gevonden bij mijn duiven. Luis is wél een probleem — veel middelen helpen daar gewoonweg niet meer tegen. Ik gebruik iets wat ik van een liefhebber uit Portugal kreeg. Ze gebruiken het daar bij koeien, en het werkt echt super. Vraag me niet naar de naam — die kreeg ik er zelf ook niet bij.

Ruimte, roofvogels en selectie

Verder is het hier ruim bezet: niet te veel duiven op het aanwezige hok van 25 meter, en zoveel mogelijk zuurstof. De duiven komen hier pas in december weer voor het eerst los. De roofvogels jagen hier namelijk erg veel. Bij mijn overbuur vliegt een ploeg laatjes uit, maar die wordt met de dag kleiner.

Dat is een van de grootste problemen als je buitenaf woont — je kunt de duiven niet lekker even buiten laten spelen. Elk jaar sneuvelen er hier een paar oude. Ik selecteer streng: er zitten veertig vliegers klaar voor volgend seizoen, waarvan er achtentwintig al top 10 vlogen in de afdeling. Als de roofvogel daar één van pakt, is het er altijd wel een die je liever niet kwijt bent.

Bij zo’n aanval kost het ook vaak een duif die door de schrik vleugelproblemen krijgt — en daardoor uitgeschakeld wordt.

Nieuwe hoop, nieuwe ronde

Aan de vele mails met verzoeken om bonnen is te merken dat het nieuwe seizoen voor de deur staat. En zoals altijd begint dat met het kweken van nieuwe hoop. Over die bonnen gesproken: ik schenk niet meer aan verenigingen. De ene wel, de andere niet — daar doe ik niet aan. Vandaar: aan geen één.

Daarbij ben ik geen kweekcentrum. Ik kweek alleen voor eigen gebruik, en een paar voor de veilingen op PIPA en GPS, om de hobby te bekostigen. Elk jaar staan er veertien op PIPA, en vier worden in de zaalveiling van GPS geveild. Die zijn geselecteerd uit een dertigtal zomerjongen van de beste duiven. De eerste drie rondes zijn voor mezelf, de vierde ronde gaat vaak naar Jan en nog een vriend.

Samenwerking over de grens

Daarna koppel ik nog enkele koppels van de betere duiven voor de veilingen en samenkweek met mijn Chinese vriend, terwijl de rest uiteen gaat. Bij hem doen onze duiven het geweldig. Ook dit weekend weer: een 5e plaats in een van de one loft races, tegen vele duizenden duiven.

De winnaar van die 5e plaats is een duif gekweekt uit een doffer van Davy Tournelle × een dochter uit het Gouden Koppel. De meeste van zijn duiven komen van Davy, van Bas Verkerk en van mij. Met die kruisingen slaagt hij buitengewoon goed. Het klimaat daar is momenteel redelijk vergelijkbaar met dat van hier, dus ze vliegen nu volop met de duiven.

Hij kweekt uitsluitend duiven voor deelname aan one loft races, en dat doet hij met veel succes. Voor mij zijn die dagelijkse contacten met mensen aan de andere kant van de wereld waardevol — om te zien hoe zij de duivensport beleven, en hoe hun dagelijkse leven eruitziet.

Reizen naar al die verre landen doe ik niet. Het liefst blijf ik gewoon in ons eigen kikkerlandje. Vakantie is dan ook nog nooit aan mij besteed geweest.

Een mijlpaal en een afscheid

Afgelopen zaterdag was de jaarlijkse prijsuitreiking van Brabant 2000. Het schijnt een geweldige happening geweest te zijn. Maar zoals zo vaak kon ik er helaas niet bij zijn — die vervelende rugklachten blijven me parten spelen. Het gaat wel vooruit, maar lang zitten lukt nog niet, en ook lang stilstaan is lastig. Mensen die ooit met spit of een hernia te maken hebben gehad, weten precies waar ik het over heb.

Het was bovendien het einde van Brabant 2000. Ik weet nog goed dat het in 1999 werd opgericht, en dat ik dat jaar meteen 1e hokkampioen werd bij de jonge duiven, en 2e Asduif jong met Ironman. Nu, 26 jaar later, komt er een einde aan een tijdperk. Veel is er veranderd in die jaren — velen zijn gekomen, maar weinigen gebleven.

Ironman werd later vader van Supervedetje, die op haar beurt weer moeder werd van de 1e en 2e nationaal Orléans bij Ludo Claessens. Goede komen immers vaak uit goede!

Een vertrouwde lijn in het jonge duivenspel

Bij de jongen werd ik dit afsluitende jaar — net zoals bij de oprichting 26 jaar geleden — opnieuw 1e hokkampioen en 2e Asduif, dit keer met Blue Rossi. In die tussenliggende jaren ben ik vaak kampioen en Asduif geweest bij de jonge duiven. Ik ben en blijf nou eenmaal een liefhebber van het jonge duivenspel.

Onlangs kreeg ik nog een mail van een jonge liefhebber, en die raakte me. Hij schreef:

“Ik vlieg in afdeling 10 en ga nu mijn vierde jaar in met de duiven. Ik hoop niet dat dit nationale vliegprogramma het gaat halen, maar ik ben er bang voor. Ik ga zelf nog naar school, heb het redelijk druk en vraag me af of dit allemaal nog wel de moeite waard is op deze manier. Maar we moeten door, en de wil om te winnen wordt er niet minder op!”

Toekomstperspectief is cruciaal

En juist die wil om te winnen is zó belangrijk. Die heb ik altijd gehad, en ik bezit hem nog steeds — ondanks alle lichamelijke ongemakken. Maar dan moet er wel toekomstperspectief zijn in ons spel met de duiven.